Wie is Koen Mulder
Koen Mulder, bouwtechnoloog aan de TU Delft, onderzoekt wat er gebeurt in de kademuur als je met verschillende mortels werkt. Met wel vijf verschillende panelen die elk weer uit drie delen bestaan, zoekt hij uit waar planten willen groeien. “Het is net een schaakbord.”
Wie is Koen Mulder?
Koen Mulder is projectarchitect en bouwtechnoloog. Hij is ook docent architectonisch en bouwtechnisch ontwerpen aan de faculteit bouwkunde van de TU Delft. Zelf noemt hij zich een bakstenen nerd, niet zo gek als je een heel boek schrijft over de ins en outs van baksteenpatronen. (Nieuwsgierig? Klik hier http://www.zinderendoppervlak.nl/)
Wat is je rol in het project?
“Voorheen waren we niet gesteld op planten in de muren. Die brachten er alleen maar schade aan. Maar tegenwoordig gebruiken we de bakstenen muur alleen nog als bekledingsschil. Ook bij de Nieuwe Mark doen we dat zo. De stalen damwand is de drager, daarvoor komt een betonnen schors en daarop komt dan weer metselwerk. Zo lijkt het alsof de bakstenen muur dus de echte kademuur is, terwijl de damwand dat eigenlijk is.
Toen dit project langs kwam was ik meteen geïnteresseerd. Hoe kun je een gebouwgevel of muur juist stimuleren voor de plant? Hoe kun je de kademuur zo inrichten dat er planten op willen groeien? Dat wil ik uitzoeken.”
Wat is je uitdaging in het project?
“Wij vinden het leuk om te onderzoeken wat er kan gebeuren als je met verschillende mortels werkt. Moderne bekledingwanden worden meestal gemetseld met cementmortel. Maar pioniersoorten hebben het moeilijk in dit cement en zullen vaak pas in open voegen of ontstane scheuren wortelen.
“Ook de moderne constructieve opbouw helpt niet mee. De damwand en betonschort laten geen water van de achterliggende grond naar het bakstenen buitenblad door. Alleen direct boven de waterlijn kleurt het bakstenen buitenblad vaak wat groen. Daar zuigt het metselwerk het water misschien nog zo’n dertig centimeter omhoog. Maar veel hoger willen planten zich dan niet graag vestigen. Wij zoeken binnen GreenQuays naar een alternatief.”
Dat doen jullie met de proefpanelen op de hoek Karnemelkstraat, wat testen jullie hier precies?
“Er zijn vijf verschillende typen panelen; van elk type is er één aan beide zijden van de rivier geplaatst. De panelen bestaan zelf weer uit drie delen. Het linker stuk is één baksteenkop dik. Daarachter zit beton dat nauwelijks water opneemt. Het is gemetseld in halfsteensverband.
“Bij de middenstrook is de bekleding ook één baksteenkop dik, maar hierachter ligt een speciale substraatlaag die water buffert. De rechter strook bestaat weer uit massief metselwerk dat een volle steenlengte dik is.
“Elk paneel is als een soort schaakbord; op verschillende posities in de verticale strook voeren we kleine deelexperimenten uit. Zo zijn er op verschillende hoogten zogenaamde stootvoegen in het metselwerk, waar de voeg tussen twee stenen wordt opengelaten. Onder de waterlijn geven die watertoegang tot het substraat. Maar ze vormen ook openingen voor planten, insecten of andere dieren om zich te vestigen.
Op weer andere plekken zijn er uitstekende stenen gemetseld, met een holte naar boven. We gaan kijken of hier langer water blijft staan of dat zich er organisch materiaal ophoopt.
Er zijn plekken behandeld met een yoghurt-mossporenmix en op weer andere hoogten hebben we vanaf het begin een klein muurplantje ingepot om te kijken hoe het overleeft en of het zich over de muur verspreidt.
“Verder testen we op ieder paneel een ander type mortel. De twee laatste panelen hebben een tamelijk gewone constructieve mortel, maar deze is aan de voorzijde twee centimeter uitgekrabd en vervolgens nagevoegd met een constructief zwakke, speciale plantenmortel met zaden erin. We maken combinaties met verschillende kalksoorten, klei, zand, vermiculiet en gerststro. Het mooiste is als we een navoegmortel vinden waarbij de natuur de mortel organisch overneemt zonder dat dit de muur verzwakt.”